“Mien waar is m’n feestneus, Mien waar is m’n neus.
Waar is m’n feestneus gebleven?”
Toon Hermans schreef het liedje in 1968. Zeker de wat oudere lezers kunnen zich dat liedje van Toon vast nog wel herinneren. Destijds een carnavalstopper! Inmiddels al 45 jaar geleden! Tjonge, wat word ik oud. Nou ja, ik kan er niet mee zitten. Blij dat ik oud word; dood ga ik toch.
Als je deze column leest, is carnaval alweer voorbij. De feestneuzen zijn opgeborgen, net zoals alle bijbehorende attributen en kostuums, de ene nog mooier en fleuriger dan de ander. De traditione-le carnavalskleuren rood, geel en groen komen volgend jaar hoe dan ook weer terug. Voor dit mo-ment verdwijnen ze langzaamaan weer uit het straatbeeld. Affiches en versieringen in winkels zijn verdwenen; op weg naar Pasen. Wat rest zijn de kleurrijke stickers achter ramen in huizen en vlaggen die her en der nog altijd wapperen. Menigeen heeft ze nog laten hangen; het worden er iedere dag weer minder, dat wel. Natuurlijk, carnaval is immers voorbij. Restanten van slingers en confetti op straat, hier en daar een verdwaald bierflesje bij een bushalte of zomaar op een muurtje. Stille getuigen van wat er een paar dagen geleden nog was: carnaval.
Carnaval is symbool voor vrolijkheid, blijheid en lachen, vooral samen. Of alleen al genieten als je ziet hoe anderen plezier hebben. Een paar dolle dagen van feest vieren, lachen en vooral plezier hebben met elkaar. Helemaal uit het dak, even weg van die dagelijkse sores en beslommeringen. Waarom wordt dat feest niet in heel Nederland gevierd? Ondanks dat ik een rasechte Limbo ben, kan ik vanwege mij chronische depressie al vele jaren niet meer genieten van carnaval. Het zij zo.
De optochten zijn in vrijwel iedere gemeente de hoogtepunten van carnaval.
Einzelgängers die vaak op het laatste moment met de meest originele ideeën komen en ludiek uitbeelden. Natuurlijk ook de meestal fraai uitgedoste groepen, al dan niet in combinatie met een wagen. Die vaak schitterende wagens vind ik zelf altijd het mooist. Het zijn echte praalwagens waar vaak vele maanden aan is gewerkt. Dat begint meestal al vanaf de herfst. Vergaderen, thema verzinnen, groepen formeren die zich bezighouden met organisatie en planning, bouw, drank, kleding, financiën, etc. Meestal is het de jeugd die dit allemaal doet. Geweldig!
Carnaval wordt altijd nog geassocieerd met drank, met zuipen. Natuurlijk, er wordt bier gedronken, waarom ook niet. Als je zelf weet waar je grenzen liggen, is dat ook helemaal geen probleem. Een enkeling gaat over die grenzen heen en wordt vervelend, hinderlijk en lastig. Vaak zijn dat degenen die in het nieuws komen, en dat is jammer. Het straatbeeld wordt hier en daar helaas ook ontsierd door de gevolgen van baldadigheid, vernielingen. Planten en jonge bomen die uit de grond zijn gerukt of geknakt, een omver gegooide plantenbak of afvalcontainer. Dat heeft uiteraard niets van doen met carnaval maar met dronkenschap. Het zijn de droevige excessen bij alles wat een feest kan zijn: carnaval, de jaarwisseling, jawel, ook sportevenementen, desnoods voetbal. Kennelijk werken dat soort festiviteiten bij sommigen als een rode lap op een stier. Het is niet anders.
Carnaval is niet je ’s morgens al laten vollopen met alcohol en in de loop van de dag laplazarus te worden afgevoerd om dan ’s avonds al dan niet weer opnieuw te beginnen. Dan heb je de gedachte van carnaval dus echt niet begrepen. Begrijp je dan waarschijnlijk ook het hele jaar niet. Dat zijn de gevallen die hun eigen grenzen niet kennen en in de statistieken van ziekenhuizen, EHBO en zo verschijnen als “carnavalsgerelateerd geval”.
Van oorsprong ben ook ik een carnavalist.
Jaren geleden had ik er van de ene op de andere dag helemaal geen zin meer in. Dan weet je, het is voorbij, voorgoed voorbij. Ik heb daarna ook nooit meer carnaval gevierd, alleen nog maar de plaatselijke optocht gekeken. Met een flauwe glimlach kan ik er nog van genieten, heel diep van binnen.
Niemand die dat ziet.
Mijn feestneus kan weg. Het is voorgoed voorbij.