Ik slenter een beetje door het dorp.
Dat dorp dat regelmatig naast zijn schoenen loopt en nog altijd de volstrekt misplaatste pretentie heeft zich een stad te mogen noemen. Dat dorp dus. Heerlen.
Welgeteld één plein waar het regelmatig een drukte en gezelligheid van jewelste is. Jawel, dat moet gezegd maar daarmee is een dorp nog lang geen stad. Heerlen. Ik zeg niks.
Bij de schouwburg staat een simpel bordje met een pijl en de tekst “Naar het gezelligste centrum van Limburg” of zoiets. Als dat bordje met die pijl er niet had gestaan, had ik het centrum nooit gevonden. Ik heb er vijfentwintig jaar gewerkt en ga in die tijd zeer regelmatig in de pauze door het centrum slenteren. Gewoon, die tijd moet toch kapot. Dat centrum ken ik wel. En vandaag de dag staat er een bordje met een pijl naar het Centrum Van Heerlen….. Een echte stad dus.
Ik loop even verder en daar staat ie weer. De verkoper van de Straatkrant.
Hij hoort al heel wat jaren bij het vertrouwde straatbeeld. Ik ken hem en hij kent mij. Wij praten zo af en toe wat met elkaar. Over hoe het leven is en dat het vroeger beter was. Vindt hij. Zijn hele leven verklooid, zoals hij het zelf altijd zegt. “En dan opeens zit alles tegen.”
Ik begrijp wat hij bedoelt. Ook weet ik waarom en waardoor. Dat heeft hij mij verteld. Jarenlang is hij dakloos en kan niet rondkomen van zijn uitkering. Gaat gekke dingen doen en raakt ook nog zijn uitkering kwijt. Gelukkig duurt dat maar een jaar, zo vertelt hij.
Ik kan mij er veel maar eigenlijk helemaal niets bij voorstellen.
Een bescheiden man, zeker niet opdringerig en altijd vriendelijk. Behulpzaam ook.
Vlak voor onze neus krijgt een vrouw haar auto niet gestart. Kindje achterin.
Hij vraagt aan mij: “Let u op mijn tas? Ik ga haar even helpen.” Hij geeft mij zijn tas met krantjes en stopt mij nog gauw zijn beurs toe. “Let er wel goed op, hè?”
Samen met een andere man duwt hij de auto van de gestrande vrouw met haar kindje, net zolang tot ie start. Ik sta erbij en kijk ernaar.
Ik verkoop wel nog een straatkrant. “Dank u wel” is alles wat ik nog zeggen kan.
Voor de rest ben ik stil. En denk na.
Als ik thuis ben, blader ik door die straatkrant.
Die heet nu “Zelfkrant”. Kost € 1,50. 50% voor de verkoper, 50% voor het drukwerk en om de organisatie in stand te houden. De verkoper staat er de godsganselijke dag vriendelijk en behulpzaam te zijn en verdient door de verkoop van dit krantje een paar rot-euro. Jawel, per dag.
Op het omslag prijkt de titel van een mooi artikel. “De Voedselbank voelde een beetje als bedelen.”
In het betreffende artikel vertelt een vrouw dat ze met een voedselpakket naar huis gaat en er echt van moet janken. Noodzakelijke levensmiddelen en soms een extraatje. Met de verjaardagen van de kinderen, Sinterklaas en Kerst. Inmiddels heeft zij weer een baan.
Ik ben stil. En denk na.
Speelgoed uitdelen aan kindertehuizen. Zo is de titel van een volgend artikel.
“Als ik dan die oogjes van de kinderen zie glimmen, word ik helemaal gelukkig.” Het artikel gaat over een SOS Kringloopwinkel. “Gehandicapte kinderen die nooit bezoek krijgen en bijna geen speelgoed hebben. Zo zielig.” Een vrouw zamelt speelgoed in, voor die kinderen. Met een volle auto rijdt zij af en toe van Den Bosch naar Amsterdam. De eigen winkel en opslagruimte puilen uit. Daar wordt alles uitgedeeld. Ik lees het aandachtig en ben weer stil. Ik denk na.
Ik kom weer eens in het dorp.
De verkoper staat er nog steeds. Bescheiden, niet opdringerig en vriendelijk. Ook behulpzaam, zoals altijd. Hij brengt de winkelwagentjes terug van mensen die daar te lui voor zijn. Of gewoon omdat zij hem die paar rotcenten gunnen.
Als ik hem mijn winkelwagentje geef, zegt hij dank u wel.
“Let u even op mijn tas?”