In de periode dat ik werkloos ben en uiteindelijk depressief word, heb ik een aantal therapieën gevolgd. Ik kan het zelf niet meer aan. Die therapieën ga ik in mijn columns beschrijven. Ik zal ze afwisselen met wat vrolijker thema’s anders raak je er zelf nog depressief van en dat is toch niet op voorhand de bedoeling van columns. Ik beschrijf ze in chronologische volgorde. Daarmee zie je tevens hoe het in die periode met mij is gegaan en de parallel met het verloop van mijn klachten en symptomen.
Uiteindelijk blijkt slechts één therapie effectief: de MET-therapie. Vertel ik nu nog even niks over; komt wel. Blijf volgen dus.
Tijdens mijn 1e re-integratietraject (2005) maak ik voor mijzelf de balans op van de symptomen die ik met regelmaat bij mezelf waarneem. In die tijd noem ik het zelf nog altijd “een forse dip”.
Die dingen schrijf ik simpel op zoals ik ze bij mijzelf in het dagelijks leven waarneem. Je kunt dan denken aan “ik kan niet meer tegen drukte van verjaardagen, krijg het warm als ik moet aansluiten in een rij bij de kassa, krijg een rooie kop als iemand in een gezelschap vraagt of ik al een baan heb, ik toon steeds meer vermijdingsgedrag, ik kan de situatie zoals die is maar niet accepteren”, et cetera.
Het re-integratiebureau weet daar geen raad mee. Maar de UWV-euro’s lonken en dus loopt het re-integratietraject gewoon door. Via via beland ik in een psychomotorische (bewegings)therapie. Geen idee wat dat is maar ik zak steeds verder weg en merk dat ik het zelf niet meer kan hanteren; dus doe ik het maar. Kwaad kan het niet.
Uitgangspunt van die therapie is, dat klachten zoals burn-out, angsten, spanningen, somberheid e.d. ook een lichamelijke kant hebben. De therapeut richt zich dan ook speciaal op datgene wat het lichaam aangeeft: de manier van bewegen, lichaamstaal, lichamelijke spanningen e.d. Het gaat om een andere manier van problemen benaderen met gebruikmaking van bewegingsvormen.
Ik ga geen teksten verzinnen die ik al bedacht heb, dus even wat flarden uit mijn boek.
“We gaan verder met een simpel rollenspelletje waarin ik de enige acteur ben, die zonder enig woord te mogen zeggen een aantal emoties moet proberen uit te beelden. Alles wat zich in de kamer bevindt, mag ik daarbij gebruiken, als ik mijn mond maar houd. Ik doe het ook nog. Halverwege loop ik zonder een woord te zeggen de kamer uit: waar ben ik mee bezig? Even later besluit ik toch maar weer naar binnen te gaan en ga zonder wat te zeggen verder met mijn rollenspel.”
Na afloop wisselen de therapeut en ik onze gedachten uit. Voorspelbaar zit er een verschil tussen beleving, waarneming en interpretatie. De boodschap is: vermannen. Na een paar sessies blokkeer ik overigens helemaal: dit is niks voor mij. Nog even en ik zit als midden-vijftiger op een vloermatje de stervende zwaan te spelen. Dat wil ik niemand aandoen, vooral mijzelf niet.
In diezelfde periode lees ik toevallig ergens een wijsheid, die wonderwel aansluit bij de term ver-mannen, namelijk:
“Vermijden is de cocaïne van de angst.”
“Je hebt er steeds meer van nodig om hetzelfde effect te bereiken.”
“Steeds minder opluchting wordt gevolgd door steeds grotere schade aan het zelfvertrouwen. En dat liedje gaat natuurlijk door tot er niets meer te vermijden valt en je thuis ongerust naar de vloer rond je stoel zit te kijken.”
En dat is precies wat er in die jaren met mij aan de hand is. Ik maak heel lang gebruik van de “overlevingsstand”, noem het vluchtweg. Bovendien bouw ik om wat voor reden dan ook nogal wat innerlijke spanning op maar de bliksemafleider werkt niet meer. Ik kan nauwelijks meer ontspannen en dat uit zich vervolgens weer in allerlei lichamelijke symptomen. Daarmee is echter nog niet helder wat “de” remedie zou kunnen zijn. De huisarts vraagt even bedenktijd en stelt daarna voor om Gestalttherapie te volgen. Dat ga ik ook doen.
Daarover gaat een van mijn volgende columns.