Als mensen op vakantie gaan, laat ik hen regelmatig weten: “Ik wens je alles toe wat vakantie voor jou tot vakantie maakt.” Wat dat is vult iedereen wel voor zichzelf in. Voor de een is dat eens helemaal niks doen, alles kan maar niks moet tot en met de meest uiteenlopende doe-vakanties.
Zelf vind ik helemaal niks doen een van de fijnste vakanties waarmee je mij een plezier kunt doen. De tijd waarin ik tijdens mijn vakantie alsmaar bezig ben met klussen ligt inmiddels al ver achter mij. Meestal ben ik dan aan het einde van de rit toe aan vakantie. Dan heb ik dus geen vakantie gehad maar klusverlof. Zoals je dat ook in het weekend wel eens kunt doen. Niks doen is voor mij bovendien nog altijd een van de meest nuttige en zinvolle bezigheden die een mens kan doen. Net zoals slapen.
Ik heb zes weken ingepland, samen met mijn vrouw.
Mijn vakantie van dit jaar is wel bijzonder, heel apart geweest. Alles overheersend zijn wekenlang mijn depressieve stemmingen. Ik kom tot echt helemaal niks maar dan wel iets anders dan ik mij heb voorgesteld.
We hebben een grote, mooie tuin; ooit een van mijn grootste hobby’s. Die ligt er nu op zijn mooist bij. Als ik mijn vrouw daarin bezig zie, word ik bij wijze van spreken al moe. Ik zie alleen maar het werk liggen, niet het mooie. Ik kan er totaal niet van genieten. Alles bij elkaar ben ik er in die periode misschien een keer of vijf doorheen gelopen, meer niet. Frustrerend.
Met mijn concentratie is het ronduit erbarmelijk gesteld. Ik heb nog een aantal mooie boeken op de plank liggen die ik graag wil lezen. Het is er amper van gekomen. Na twintig pagina’s moet ik mijn best doen om mij te herinneren wat ik gelezen heb. Dat schiet natuurlijk niet op. Over welgeteld één boek van zo’n 200 pagina’s doe ik ruim een week. Als ik mij weer beter voel, zal ik het nog maar eens gaan lezen. De inhoud is maar marginaal doorgedrongen.
In de tweede week loop ik de keldertrap af, in het donker. Halverwege mis ik op mijn te kleine slippers een trede en flikker in een paar etappes de rest van de trap af. Daarna met een smak met mijn gezicht plat op de tegelvloer. Nog een geluk dat ik tijdens die val mijn bril verlies. Ik moet er niet aan denken.
Mijn vrouw gaat met mij, nog wat dizzy, naar de nightcare. Een scan van mijn hoofd laat gelukkig geen inwendige breuken zien. Mijn gezicht krijgt alle kleuren van de regenboog. Dat zal ruim zes weken zo zijn. De straat op is niet echt een optie. Mijn vrouw is evenmin gecharmeerd van mijn voorstel om dan maar met een plastic zak over mijn hoofd naar buiten te gaan. Waarmee duidelijk mag zijn wie hier thuis de baas is.
Een paar dagen na mijn vrije val wordt mijn rechterduim alsmaar dikker. Een arts kijkt ernaar, voelt en trekt eraan en drukt er aan alle kanten op. Het doet amper pijn. Vanwege een klein wondje wordt een ontsteking verondersteld. Dus tien dagen een antibioticum. Na zo’n drie weken zonder verbetering toch maar een foto laten maken: gebroken dus. Een vrij groot deel van het bot is net op het scharnierpunt van het voorste kootje afgebroken en is op de foto duidelijk te zien. Gezien de langere tijd sinds mijn vallen is er niets meer aan te doen. Mijn duim kan ik dus niet meer buigen en ik kan er geen kracht mee uitoefenen. Nu niet en nooit meer. Nou ja, had erger gekund.
Steek ik nu mijn rechterduim omhoog ten teken dat ik iets mooi vind, dan heeft dat toch wel wat. Bovendien handig met liften. Van nature ben ik een optimist. Mensen vinden dat wel eens vreemd: chronisch depressief en toch optimistisch? Ja dat kan. Optimisme is immers wat anders dan vrolijkheid, lol in het leven, kunnen genieten.
De grootste winst van mijn vakantie: ik heb nieuwe slippers.