Sjuul logeert bij haar opa. Haar opa is heel bijzonder: hij zingt in een koor en heeft allerlei spullen in huis die met zijn geloof te maken hebben, van beeldjes van heiligen tot spreuken met geboden. Dat je van zijn geloof niet mag stelen en liegen begrijpt Sjuul wel, maar als je altijd eerlijk moet zijn, waarom vertellen volwassenen dan niet alles? En waarom mag je niet een mens doden, maar wel een dier?
Als Sjuul op een middag met haar opa bij de koorrepetitie is, is ze getuige van een diefstal: een jongetje haalt ongezien muntjes uit een bakje. Dat ook het gebod van niet stelen niet zo eenduidig is, ontdekt ze als ze achter de ware reden van de diefstal komt.
Met haar ontwapenende eerlijkheid bevraagt Sjuul de wereld om zich heen. En daardoor helpt ze en passant ook andere mensen – of het nou het kleine jongetje Hugo is, zijn moeder of haar oude opa.